Afstand
Lang voor de lockdown besteedde ik al zoveel mogelijk essentiële verplaatsingen uit. Elke fietskoerier in Gent weet mij wonen. Ik mijd plekken waar mensen samentroepen omdat ze samen willen troepen. Maar nu, in coronatijden, ga ik wel naar buiten. De mensen zijn van slag. Op straat zie ik ze elkaar begroeten door het geven van elleboogstoten met dezelfde elleboog waarin ze ook niezen. Ze rennen massaal zuchtend en zwetend naar de groene rand. Het moet er wemelen van de nieuwbakken sportievelingen, in de rand. De samentroepers hebben hun territorium verlegd. Tegenwoordig slenter ik moederziel alleen door straten waarin rolluiken al negen weken beneden blijven. Beleefde briefjes aan etalages vertellen mij dat de zaak noodgedwongen dicht blijft tot een datum die al een maand voorbij is. Een vrouw is elke dag in de weer in haar uitstalraam. Omdat ik er elke dag voorbij kom, hebben we een band gekregen. Door het venster heen zegt de vrouw iets. Ik begrijp haar niet. Een politieagente op een mountainbike dreigt met een boete als ik niet in beweging blijf. Ik denk dat de vrouw zegt: morgen ga ik weer open. Maar omdat ik van de agente moet doorlopen, is de afstand al te groot.
